
Jurisprudentie
AU2273
Datum uitspraak2005-05-24
Datum gepubliceerd2005-09-08
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Breda
Zaaknummers05 / 726 WET
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2005-09-08
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Breda
Zaaknummers05 / 726 WET
Statusgepubliceerd
Indicatie
In de uitspraken van 21 maart 2003 en 22 juli 2003 (procedurenummer 03 / 357 WET) heeft de rechtbank gemotiveerd geoordeeld dat de Directeur van het Koninklijk Huisarchief (verweerder) niet is aan te merken als een bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1 van de Awb, dat een beslissing van verweerder dus geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Awb, zodat geen bestuursrechtelijke rechtsbescherming tegen beslissingen van verweerder openstaat.
De rechtbank ziet geen aanleiding thans anders te oordelen in aanmer-king nemend dat eiser niet heeft aangegeven in welk opzicht de uitspraak van 22 juli 2003 onjuist is, terwijl de betreffende uitspraak een gemotiveerde reactie op het verzetschrift van 28 april 2003 bevat. Het betoog dat eiser aldus rechtsbescherming wordt onthouden, treft geen doel omdat de burgerlijke rechter kennis kan nemen van vorderingen die de bestuursrechter niet inhoudelijk mag beoordelen. Eiser kan dus de in geding zijnde kwestie voorleggen aan de burgerlijke rechter, mits hij dit op de wettelijk voorgeschreven wijze doet.
Uitspraak
05 / 726 WET RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht
Enkelvoudige kamer
UITSPRAAK
in de zaak van
[Eiser], wonende te [Woonplaats], eiser,
en
de Directeur van het Koninklijk Huisarchief
te ‘s-Gravenhage, verweerder.
1. Het procesverloop
Eiser heeft op 28 februari 2005 beroep ingesteld tegen de beslissing van verweerder van 17 februari 2005 met kenmerk 29691/PL (bestreden beslissing), inzake een verzoek om inzage van stukken.
De rechtbank heeft toepassing gegeven aan artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet be-stuursrecht (Awb), zodat een behandeling ter zitting achterwege is gebleven.
2. De beoordeling
2.1 In zijn aan verweerder gericht schrijven van 6 december 2004 (verzoek I) heeft eiser verzocht om inzage in een aantal nader aangeduide stukken. Bij beslissing van 14 januari 2005 (primaire beslissing) is het verzoek afgewezen. Per brief van 26 januari 2005 (verzoek II) heeft eiser verzocht om heroverweging van de primaire beslissing. Bij de bestreden be-slissing is de afwijzing van verzoek I gehandhaafd.
2.2 Eiser staat op het standpunt dat hij aanspraak maakt op inzage van de door hem aan-geduide stukken. Daartoe is gewezen op feiten en omstandigheden, die in de ogen van eiser maken dat de desbetreffende stukken thans niet langer geheim mogen worden gehouden. Verder heeft eiser aangevoerd dat hij de mogelijkheid moet krijgen om de onderhavige kwestie voor te leggen aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
2.3 Krachtens artikel 8:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen bij de rechtbank.
Artikel 1:3, eerste lid, van de Awb verstaat onder een besluit: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
Artikel 1:1, eerste lid, van de Awb verstaat onder een bestuursorgaan: een orgaan van een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld (aanhef en onder a) of een ander persoon of college, met enig openbaar gezag bekleed (aanhef en onder b).
2.4 In haar uitspraken van 21 maart 2003 (procedurenummer 03 / 357 WET) en 22 juli 2003 (procedurenummer 03 / 357 WET) heeft de rechtbank gemotiveerd geoordeeld dat verweerder niet is aan te merken als een bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1 van de Awb, dat een beslissing van verweerder derhalve niet kan worden gekwalificeerd als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb, en dat om deze reden geen bestuursrechtelijke rechtsbescherming tegen beslissingen van verweerder openstaat.
De rechtbank ziet geen aanleiding om thans anders te oordelen. Hierbij neemt zij in aanmer-king dat eiser niet heeft aangegeven in welk opzicht de uitspraak van 22 juli 2003 volgens hem onjuist is, terwijl de betreffende uitspraak een gemotiveerde reactie op het verzetschrift van 28 april 2003 bevat.
Voor zover eiser wil betogen dat hem aldus rechtsbescherming wordt onthouden, verwerpt de rechtbank dit betoog. In dit kader wordt overwogen dat de burgerlijke rechter kennis kan nemen van vorderingen die de bestuursrechter niet inhoudelijk mag beoordelen. Dit betekent dat eiser de thans in geding zijnde kwestie kan voorleggen aan de burgerlijke rechter, mits hij dit op de wettelijk voorgeschreven wijze doet.
2.5 De rechtbank is van oordeel dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Daarom acht zij zich kennelijk onbevoegd. De rechtbank ziet aanleiding in een nevendictum te bepalen dat slechts de burgerlijke rechter bevoegd is om kennis te nemen van de in het beroepschrift vervatte vordering. Uit artikel 8:71 van de Awb vloeit voort dat de burgerlijke rechter aan die beslissing is gebonden.
3 De beslissing
De rechtbank:
verklaart zich onbevoegd van het beroep kennis te nemen;
bepaalt dat slechts de burgerlijke rechter bevoegd is om kennis te nemen van de in het beroep-schrift vervatte vordering.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J. Hödl, en in aanwezigheid van A. Jasiak, griffier, in het openbaar uitgesproken op
Tegen deze uitspraak kunnen partijen en andere belanghebbenden, verzet doen bij de recht-bank. De termijn daarvoor bedraagt zes weken en vangt aan op de dag na verzending van deze uitspraak.
Afschrift verzonden op: